Advies 2023/003
15/09/2023
1. Vraagstelling
Artikel 11:2, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen laat toe om in de statuten te voorzien dat, wanneer het belangeloos doel van de stichting is verwezenlijkt, de stichter of zijn rechthebbenden een bedrag gelijk aan de waarde van de goederen of de goederen zelf kunnen terugnemen die de stichter aan de verwezenlijking van dat doel had besteed. Wat verstaat men precies onder rechthebbenden bij dit recht van terugname?
2. Toepasselijke wetsbepaling
Art. 11:2 WVV
3. Relevante rechtsleer
F. Derème, “La nouvelle fondation privée de droit belge comme véhicule de détention et de transmission d’un château ou d’une collection d’œuvres d’art – aspects de droit civil”, Rev.not.b. 2003, afl. 9, 560.
D. Van Gerven, Verenigingen, vennootschappen en stichtingen. Deel 1. Rechtspersoonlijkheid. verenigingen, stichtingen & publiekrechtelijke rechtspersonen in Beginselen van Belgisch Privaatrecht IV. Rechtspersonen. Deel 1, Mechelen, Kluwer, 2022, 659.
B. Sarteau, “Les fondations privées”, Rev.not.b. 2003, afl. 1, 58-60.
D. Van Gerven, Handboek stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 245.
Ph. De Page, “La fondation privée belge: entité de transfert, de gestion et de conservation de patrimoine”, in Les entités de gestion et de transmission patrimoniales. Aspects civils et fiscaux, Limal, Anthemis, 2014, 25.
4. Kadering van de problematiek
Het recht van terugname bestaat enkel voor zover het in de statuten is bepaald. Als het recht van terugname is voorzien in de statuten, kan dit recht toekomen aan de stichter of aan zijn rechthebbenden[1]. Het begrip rechthebbenden wordt niet nader bepaald, waardoor onduidelijkheid is ontstaan over de draagwijdte ervan.
In de rechtspersonenpraktijk worden de volgende strekkingen verdedigd over deze problematiek.
Eerste strekking
Volgens de eerste strekking moet deze bepaling in die zin gelezen worden dat het statutair recht van terugname kan bestaan in hoofde van de stichter of, als hij is overleden, in hoofde van zijn rechthebbenden. Onder rechthebbenden begrijpt de rechtsleer in deze strekking dan “de wettelijke erfgenamen of legatarissen van de stichter”[2] of “erfgenamen, namelijk diegenen die bij wijze van erfopvolging of krachtens testament in de plaats zijn getreden van de stichter”[3]. Meer algemeen, zou men kunnen stellen dat de voormelde rechtsleer als mogelijke rechthebbenden beschouwt, alle erfgerechtigden die tot de nalatenschap zijn geroepen en hebben aanvaard[4]. Derème voegt hieraan nog toe dat derden, alsook schuldeisers van de stichter of zijn rechthebbenden geen “rechthebbenden” kunnen zijn in de zin van deze bepaling[5].
Tweede strekking
Volgens de tweede strekking moet deze bepaling in die zin gelezen worden dat het statutair recht van terugname kan bestaan in hoofde van de stichter of zelfs als de stichter nog in leven is in hoofde van zijn rechthebbenden. Zo meent Derème dat bij een letterlijke lezing van de wettekst er niets aan in de weg zou staan dat de rechthebbenden nog tijdens het leven van de stichter zouden overgaan tot de terugname van de goederen of de waarde van de goederen[6]. In deze visie is de verwijzing naar wettelijke erfgenamen en legatarissen als rechthebbenden een wijze van omschrijven om de bedoelde personen aan te duiden, zonder dat dit het erfrecht van toepassing maakt. Eens men een potentiële erfrechtelijk band heeft (erfgerechtigde), is men in deze strekking rechthebbende, ongeacht of de stichter nog in leven is of niet op het ogenblik van de terugname bij de verwezenlijking van het doel van de private stichting.
Deze tweede strekking werpt bijkomende vragen op. Enerzijds, stelt zich de vraag of deze lezing niet leidt tot de creatie van oneigenlijke erfovereenkomsten. Anderzijds, stelt zich de vraag of de hier voorgestelde breuk met het erfrecht niet voor gevolg heeft dat ook andere conventionele rechthebbenden (rechtsverkrijgers) dan in aanmerking zouden komen, zodat het terugnamerecht een verhandelbaar recht zou worden.
5. Conclusie
De eerste strekking overtuigt op juridisch vlak.
De Belgische wetgeving inzake stichtingen is sterk geïnspireerd door het Nederlands recht, met toevoeging van een beperkt terugnamerecht. Gelet op het uitzonderingskarakter van dit statutair te bepalen terugnamerecht, dient dit restrictief geïnterpreteerd te worden en kan dit niet zo ruim ingevuld worden dat het de hoofdregel komt uit te hollen.
Het begrip rechthebbenden dient hier gelezen te worden in de zin van de effectieve rechthebbenden van de stichter na zijn overlijden. Het betreft dus de erfgenamen en legatarissen die de nalatenschap aanvaard hebben, maar niet de andere erfgerechtigden of rechtsverkrijgers.
Het verdient zeer sterke aanbeveling dergelijke statutaire clausule voldoende gedetailleerd uit te werken teneinde misverstanden, interpretatieproblemen of onvoorziene gevolgen te vermijden. Daarbij dient men ook oog te hebben voor de waardebepaling en eventuele zaakvervanging indien de ingebrachte goederen niet meer in natura aanwezig zijn op het ogenblik van de terugname.
Met het oog op de duidelijkheid is het bij een volgende wetswijziging ook aangewezen dat artikel 11:2, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen in deze zin wordt verduidelijkt door de woorden “na zijn overlijden” in te voegen als volgt:
“De statuten kunnen erin voorzien dat, wanneer het belangeloos doel van de stichting is verwezenlijkt, de stichter of zijn rechthebbenden na zijn overlijden, een bedrag gelijk aan de waarde van de goederen of de goederen zelf kunnen terugnemen die de stichter aan de verwezenlijking van dat doel heeft besteed.”
[1] Art. 11:2, tweede lid WVV.
[2] R. Van Boven, De Belgische stichting – Tweede editie, Gent, Intersentia, 2020, 58.
[3]D. Van Gerven, Handboek stichtingen, Kalmthout, Biblo, 2004, 245.
[4] Onder het nieuwe art. 4.2 BW heeft men een aantal terminologische onzuiverheden op dat vlak weggenomen.
[5] F. Derème, “La nouvelle fondation privée de droit belge comme véhicule de détention et de transmission d’un château ou d’une collection d’œuvres d’art – aspects de droit civil”, Rev.not.b. 2003, afl. 9, 562.
[6] F. Derème, “La nouvelle fondation privée de droit belge comme véhicule de détention et de transmission d’un château ou d’une collection d’œuvres d’art – aspects de droit civil”, Rev.not.b. 2003, afl. 9, 563 ; Sarteau is dezelfde mening toegedaan: B. Sarteau, “Les fondations privées”, Rev.not.b. 2003, afl. 1, 58-60.